34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kɛr (L269p Blerick)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
doktere (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34650 |
dokterskar |
bedieningskar:
bǝdēneŋskɛr (L269p Blerick
[(voor de laatste sacramenten)]
)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dǫlǝ kē̜rǝvǝl (L269p Blerick),
peterselie:
idiosyncr.
pittersillie (L269p Blerick)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
18983 |
dom |
dom:
dom (L269p Blerick)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
doēmpelen (L269p Blerick),
dompele (L269p Blerick),
dòmpele (L269p Blerick),
dômpele (L269p Blerick),
doppen:
duipe (L269p Blerick),
onderduwen:
onderdouwe (L269p Blerick)
|
dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
doēnderen (L269p Blerick),
donderen (L269p Blerick),
dóndere (L269p Blerick),
hommelen:
hommele (L269p Blerick),
hommelen (L269p Blerick),
hómmele (L269p Blerick)
|
donder [N 22 (1963)] || donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24832 |
donderkruid |
donderkruid:
donderkroet (L269p Blerick)
|
donderkruid [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
25122 |
donderslag |
knetterslag:
knetter slaag (L269p Blerick)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|