e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koninginnecel, moerdop moerdop: mowǝrdǫp (Blitterswijck) Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.] II-6
koningskop koningskop: køneŋskop (Blitterswijck) Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.] I-11
kookkachel, fornuis fornuis: foͅrnys (Blitterswijck), fənys (Blitterswijck), fərnys (Blitterswijck) fornuis [SGV (1914)] III-2-1
kooksel kooksel: koͅksəl (Blitterswijck) kooksel III-2-3
kool, algemeen: een krop kool kool: koeël (Blitterswijck) I-7
koolmees, mees bijenbeestje: bijenbie-esje (Blitterswijck), bijenpikker: bi-jjepikker (Blitterswijck) biemees || mees [SGV (1914)] III-4-1
koolraap (ondergronds) stekreuben: stękrȳbǝ (Blitterswijck), stękrȳvǝ (Blitterswijck) Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b] I-5
koopwaar waar: waar (Blitterswijck) waar (goede ~) [SGV (1914)] III-3-1
koor koor: ko-ar (Blitterswijck) koor [SGV (1914)] III-3-3
koorts koorts: korts (Blitterswijck, ... ) koorts [RND], [SGV (1914)] III-1-2