e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselen metselen: mɛtsǝlǝ (Blitterswijck) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
metworst metworst: metwòrs (Blitterswijck), mɛtwōrst (Blitterswijck) metworst [N 06 (1960)] || worst van varkensgehakt III-2-3
meubelmaker schrijnenwerker: sxrīnǝwɛrkǝr (Blitterswijck) Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12
middag (s middags) middag: middəg (Blitterswijck) middag [RND] III-4-4
middagdutje oren: o-a-re (Blitterswijck) middagdutje [SGV (1914)] III-1-2
middagdutje doen een oren houden: ènnen o-a-ren halde (Blitterswijck) middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] III-1-2
middagmaal middag, de -: medax (Blitterswijck) hoofdmaaltijd, warme maaltijd III-2-3
middelste rongblok pulp: pølǝp (Blitterswijck) Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b] I-13
middenpad middengang: middengang (Blitterswijck) De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
middenschip schip: schip (Blitterswijck) De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)] III-3-3