21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛ.lt mid upxəmak (L215p Blitterswijck),
opxəmak (L215p Blitterswijck)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
berm:
bɛrm (L215p Blitterswijck)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
opbreken:
opbrèke (L215p Blitterswijck),
oprupsen:
oprupse (L215p Blitterswijck)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19591 |
opscheplepel |
scheplepel:
sxøͅplēͅpəl (L215p Blitterswijck)
|
grote lepel om te scheppen
III-2-1
|
19321 |
opscheppen |
blaffen:
blaffe (L215p Blitterswijck),
opscheppen:
ópschöppe (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck)
|
opscheppen || opscheppen, groot doen || opsnijden, snoeven
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
blaffer:
blaffer (L215p Blitterswijck),
kaaljakker:
kaaljekker (L215p Blitterswijck),
opschepper:
ópschöpper (L215p Blitterswijck),
snoevenkater:
snōēvekater (L215p Blitterswijck),
snurker:
snörker (L215p Blitterswijck),
windbuil:
wīēndbül (L215p Blitterswijck)
|
opschepper || opschepper, windbuil || opsnijder
III-1-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
opstękǝ (L215p Blitterswijck)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstē̜kǝr (L215p Blitterswijck)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
wallen:
węlǝ (L215p Blitterswijck)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
17900 |
optillen |
heffen:
höffe (L215p Blitterswijck),
opheffen:
ophèùfə (L215p Blitterswijck)
|
heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|