e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spatten spiertsen: spiertse (Blitterswijck), spuiten: spui-te (Blitterswijck) spatten [SGV (1914)] III-4-4
speculaasplank prent: prēnt (Blitterswijck) De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;] II-1
speeksel uitspuwen kotsen: kotsə (Blitterswijck), spijen: speije (Blitterswijck), spɛ.jə (Blitterswijck) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] III-1-1
speels, dartel speels: speuls (Blitterswijck) speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4
spek spek: spek (Blitterswijck), spɛk (Blitterswijck) spek || spek [garstig~] [SGV (1914)] III-2-3
spekpannenkoek spekkoek: spɛkkūk (Blitterswijck) spekpannenkoek III-2-3
spel (alg.) spel: speul (Blitterswijck) spel [SGV (1914)] III-3-2
speld spelde: spɛl (Blitterswijck) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
spelden vaststeken: vāsstē̜kǝ (Blitterswijck) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7
spelen (alg.) spelen: speu-le (Blitterswijck) spelen [SGV (1914)] III-3-2