29624 |
steekschop voor klei |
leemschup:
liǝmsxøp (L215p Blitterswijck
[(id)]
)
|
Platte, vierkante schop. De steekschop was doorgaans van hout vervaardigd, waardoor de gestoken klei er niet aan bleef vastkleven, vooral wanneer het hout voortdurend nat werd gemaakt. Het schopje was voorzien van een korte steel. De schrooischup was een scherpe steekschop, met een aan de hoes aangelaste stevige ijzeren pen haaks aan de schop. Tot rond de jaren dertig, toen men begon met het mechanisch delven van klei, was de schrooischup een onmisbaar stuk gereedschap voor de kleidelver. Door middel van een stevige trap op de ijzeren pen met de steekklomp, werd de schrooischup pal langs de verticale wand in de kleilaag gedreven, teneinde het afsteken van een nieuwe kleilaag te vergemakkelijken (Tegels Dialek, pag. 118). [N 98, 35; monogr.]
II-8
|
27329 |
steel |
steel:
stēl (L215p Blitterswijck)
|
Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.]
I-10
|
19408 |
steelvormig handvat |
steel:
steel (L215p Blitterswijck)
|
steel [SGV (1914)]
III-2-1
|
19837 |
steen voor de inmaakpot |
moeskei:
muskeͅi̯ (L215p Blitterswijck)
|
steen om op de moeston te leggen, om het afsluitend deksel op het moes te drukken
III-2-1
|
25250 |
steen, maat van 6 kilo |
steen:
Ene stieën vlas: een bussel van zes kg. fijn gehekeld vlas.
stieën (L215p Blitterswijck)
|
bepaalde hoeveelheid (zes kg.)
III-4-4
|
29595 |
steenbakker |
tichelaar:
tixǝlǝr (L215p Blitterswijck)
|
Algemene benaming voor de persoon die bakstenen vervaardigt of een steenbakkerij in eigendom heeft. Jongeneel (pag. 9) merkt over de term brikkenbakker op: ø̄̄Men ontbiedt hier steenbakkers, die op het erf zelf, waar men een huis wil bouwen, van het leem uit den bodem steenen bakken.ø̄̄ [N 98, 2; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
29594 |
steenbakkerij |
steenoven:
stęnǫvǝ, stiǝnǫvǝ (L215p Blitterswijck)
|
Algemene benaming voor de plaats waar of de fabriek waarin bakstenen vervaardigd worden. Een aantal opgaven is mogelijk specifiek van toepassing op de oven waarin het bakproces van de kleiprodukten plaatsvindt. [N 98, 1; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
19637 |
steenkool |
kolen:
kō̞lə (L215p Blitterswijck)
|
steenkool
III-2-1
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
zweer:
zwêr (L215p Blitterswijck)
|
steenpuist [SGV (1914)]
III-1-2
|
30095 |
steense muur |
steense muur:
stɛnsǝ [muur] (L215p Blitterswijck)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van één metselsteen. Zie ook afb. 38, 39, 40. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37b; monogr.]
II-9
|