e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braambessen braamberen: brǫmbē̜rǝ (Blitterswijck) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik braamberenstruik: brombêre stroek (Blitterswijck), brómbèrestroek (Blitterswijck, ... ) braambessenstruik || braamstruik [SGV (1914)] III-4-3
braden braden: broaje (Blitterswijck) braden [SGV (1914)] III-2-3
braken kotsen: kotse (Blitterswijck), spijen: speeje (Blitterswijck) kotsen [SGV (1914)] III-1-2
branden branden: de kachel brandt (Blitterswijck) brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brander van een lamp brander: brender (Blitterswijck) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn brandewijn: brandəwīn (Blitterswijck) brandewijn III-2-3
brandhout brandhout: brandholt (Blitterswijck), branthoͅlt (Blitterswijck), brānthōlt (Blitterswijck) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandmuur: brantmȳr (Blitterswijck) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel netel: nētǝl (Blitterswijck) Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5