e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkglas glas: glās (Blitterswijck, ... ) drinkglas [RND] III-2-1
drinkglas met voet schopje: sxøͅpkə (Blitterswijck) klein drinkglas op voet III-2-1
drinkkuil in de wei drink: dreŋk (Blitterswijck) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
drogen, droog worden (van gemaaid gras) sterven: stęrvǝ (Blitterswijck) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard zatterik: zatərek (Blitterswijck) zatlap, dronkelap III-2-3
dronken kachel: kachel (Blitterswijck), teut: tø̄t (Blitterswijck), zalig: zalig (Blitterswijck), zat: zat (Blitterswijck) dronken || zat [SGV (1914)] III-2-3
droog weer droog: druuëg (Blitterswijck), drûuch (Blitterswijck) droog [RND] III-4-4
droogte droogte: drögt (Blitterswijck) droogte III-4-4
dropwater maken schuimpje trekken: sxymkə treͅkə (Blitterswijck) dropwater in een fles, flink ermee schudden: er ontstaat schuim, dit met de mond omhoog zuigen door de hals van de fles III-2-3
druilerig en koud weer nat (weer): enne nat-te zom-mer (Blitterswijck, ... ), nat (Blitterswijck), rotweer: rot wêr (Blitterswijck), zacht weer: zoaft wêr (Blitterswijck) nat [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4