32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
effelaar:
ęfǝlǝr (L215p Blitterswijck)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ē̜vǝ (L215p Blitterswijck)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
20172 |
familie |
eigen:
eige (L215p Blitterswijck)
|
familie
III-2-2
|
20838 |
flauw |
laf:
laf (L215p Blitterswijck, ...
L215p Blitterswijck)
|
flauw van smaak, niet zout || flauw, smakeloos [RND]
III-2-3
|
20525 |
flensje |
tiskoekje:
tiskuukske (L215p Blitterswijck)
|
flensje [SGV (1914)]
III-2-3
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikflojje (L215p Blitterswijck)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
kwijl:
kwiel (L215p Blitterswijck)
|
fluim [SGV (1914)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flǝwiǝl (L215p Blitterswijck)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
20143 |
fopspeen |
lots:
loets (L215p Blitterswijck)
|
fopspeen
III-2-2
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjels (L215p Blitterswijck),
frānjǝl (L215p Blitterswijck)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|