19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
afwasbak (L215p Blitterswijck)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelwater:
sxotəlwātər (L215p Blitterswijck)
|
afwaswater
III-2-1
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
diestel (L215p Blitterswijck)
|
distel
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
gescheid (zelfst.nw.):
gǝsxęi̯t (L215p Blitterswijck),
schei (zelfst.nw.):
sxęi̯ (L215p Blitterswijck)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
sleep:
slęi̯p (L215p Blitterswijck),
weie(n)sleep:
węi̯ǝ[sleep] (L215p Blitterswijck)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerhèllege (L215p Blitterswijck)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzielle (L215p Blitterswijck)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
boebs:
boepsch (L215p Blitterswijck),
door de tas heen:
deur de tes hin (L215p Blitterswijck)
|
kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
24520 |
alsem |
els:
vooral bekend in drankjes
ēls (L215p Blitterswijck)
|
alsem, plant
III-4-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altaor (L215p Blitterswijck)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|