id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18956 | gluiperig | gluiperig: gluperig (Blitterswijck) | gluiperig III-1-4 |
23426 | godslamp | godslamp: godslamp (Blitterswijck) | De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
19834 | goede kamer, ontvangkamer | beste kamer: bēͅstə kāmər (Blitterswijck) | goeie kamer, alleen gebruikt met de kermis en feestelijke gelegenheden III-2-1 |
21326 | goedkoop | goedkoop: goejeko-ap (Blitterswijck) | goedkoop [SGV (1914)] III-3-1 |
18954 | goedzak | godsblok: En godsblok (Blitterswijck), leuris: leuris (Blitterswijck), zak: enne zak van enne kèl (Blitterswijck), zoutzak: enne zoatzak (Blitterswijck) | een goedige sul || goedzak [SGV (1914)] || lobbes, goedbloed III-1-4 |
17903 | gooien | gooien: goaje (Blitterswijck), smijten: smiete (Blitterswijck) | werpen [SGV (1914)] III-1-2 |
19570 | gootsteen | gootsteen: goͅtstiən (Blitterswijck), pompsteen: pōmpstiən (Blitterswijck), spoelsteen: spylstiən (Blitterswijck) | gootsteen III-2-1 |
20071 | goudsbloem | goudsbloem: gōldsbloem (Blitterswijck) | Goudsbloem (calendula officinalis). Grote oranjekleurige bloemen. Bijna alle vruchten zijn sikkelvormig gekromd. Gekweekt, ook in blekere kleuren en vaak verwilderd. Bloeitijd van mei tot november (gauwbloem, goudbloem, dodbloem). III-2-1 |
21327 | graaf | graaf: graaf (Blitterswijck) | graaf [titel] [SGV (1914)] III-3-1 |
33085 | graan stapelen in de schuur | bermen: bɛrǝmǝ (Blitterswijck) | Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |