e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dunne sjaal zijden sjerp: zieje sjarep (Bocholt) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3
dunne wollen kous dikke gestrikte kous: dekə gəstrekdə koͅusə (Bocholt) kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zijden dameskous zijden kous: zī-jə koͅusə (Bocholt) dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)] III-1-3
dunne zwarte rouwkous zwarte kous: zwartə koͅusə (Bocholt) kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)] III-1-3
durven durven: durven (Bocholt) durven [ZND 25 (1937)] III-1-4
duur duur: deur (Bocholt), dør (Bocholt) duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)], [ZND m] III-3-1
duwen duwen: dūwə (Bocholt) duwen [RND] III-1-2
duwer van de aanaardhandploeg boom: bǫu̯m (Bocholt), handvat: hant˲vat (Bocholt) Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c] I-5
dwarsbalk van de hooihark kop: kǫp (Bocholt) De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b] I-3
dwarsbalkjes, egscheien scheien: šę.i̯ǝ (Bocholt) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2