23713 |
engel des heren |
angelus:
anzjelus (L317p Bocholt)
|
Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23898 |
engelbewaarder |
engelbewaarder:
ingelbewaarder (L317p Bocholt)
|
Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24062 |
engelenmis |
engelenmis:
ingelemès (L317p Bocholt)
|
Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
made:
māj (L317p Bocholt),
rups:
rops (L317p Bocholt)
|
engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
20333 |
enig kind |
alleen zijn:
elein zeen (L317p Bocholt)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeks-jong] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
eŋkəl (L317p Bocholt)
|
enkel (subst) [ZND m]
III-1-1
|
33605 |
enten |
greffelen:
greͅffələ (L317p Bocholt),
griffelen:
griffelen (L317p Bocholt),
gruffelen:
gruffelen (L317p Bocholt),
gryfələ (L317p Bocholt)
|
[RND 08] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
28827 |
entre-deux |
entre-deux:
entre-deux (L317p Bocholt)
|
Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5]
II-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
amvèlop (L317p Bocholt),
omslag:
eine omslaag (L317p Bocholt)
|
een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
besmettelijke ziekte:
b’smèt’le zeekde (L317p Bocholt),
epidemie:
eepideemiej (L317p Bocholt),
ziekte die besmettelijk is:
die zeekte is besmettelijk (L317p Bocholt)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|