33064 |
garveband |
band:
bā.nt (L317p Bocholt
[(mv bɛi̯n)]
)
|
In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2]
I-4
|
19579 |
gaslamp |
gaslamp:
gāslamp (L317p Bocholt)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21315 |
gast |
gast:
gast (L317p Bocholt)
|
gast [ZND m]
III-3-1
|
29114 |
gat |
kot:
kūt (L317p Bocholt)
|
Gat in een kledingstuk. [N 62, 47; MW]
II-7
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
kot:
ein koet in ein kous (L317p Bocholt),
koēt (L317p Bocholt)
|
een gat in een kous [ZND 23 (1937)] || Hoe noemt U een gat in kleding? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
33472 |
gat in een klein dakschild |
uilegat:
ȳlǝgāt (L317p Bocholt)
|
In het kleine dakschild (boven de korte gevel) van een schilddak treffen we vaak een gat (soms een luik) aan om de zolder te beluchten en te belichten. De benamingen zijn vaak, vanwege functionele overeenkomst, dezelfde als voor het venster onder een dakwelving (zie dat lemma, 4.2.13). [N 4A, 45a; N 4, 26c]
I-6
|
25624 |
gaten in de kruim |
broodkoter:
brūtkūtǝr (L317p Bocholt)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69b luidde: "Hoe noemt men de gaten in de kruin van het brood?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' moest zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig beïnvloed. [N 29, 69b; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
20742 |
gebakje |
pat-tje:
Mee pèteke waas èè petéke aan het ète
petéke (L317p Bocholt),
Syst. Frings
pətēkə (L317p Bocholt)
|
gebakje || Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
aardappelen in de pan:
Syst. Frings
ɛ̄rpəl en də pan (L317p Bocholt)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21012 |
gebakken appelschijf |
appelschijfjes:
Appelsji-jfkes inne pan of in einen appelekook of nog op eine vlaaidiêg
appelsji-jf (L317p Bocholt)
|
(doorgaans doorgebakken) horizontale appelschijf
III-2-3
|