e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gemeente gemeente: gemeintje (Bocholt) gemeente [ZND 24 (1937)] III-3-1
gemeentehuis gemeentehuis: gemeentjehous (Bocholt) gemeentehuis [ZND 24 (1937)] III-3-1
gemene vrouw canaille (fr.): Fr. canaille  kenalie (Bocholt), hoort men soms ook Fr.canaille  kernalie (Bocholt), kwade heks: dat is ein kouj heks (Bocholt), t is ein koeij heks (Bocholt), pekelteef: pekelteef (Bocholt), ros: De körmeszenger vroog aan de òmstoanders: Wèè hèèt er begot mi-jn ros geziên  ros (Bocholt), spook: Syn eine puuk  spuuk (Bocholt) Dat is een kwaad wijf. [ZND 08 (1925)] || een scheldwoord betreffende een moreel minderwaardig vrouwmens || kwaadaardige vrouw, kanalje, feeks || lelijke en venijnige vrouw || t Is een venijn (kwaad wijf). [ZND 08 (1925)] || vrouwelijk wezen met een slecht karakter III-1-4
generale absolutie absolutie (<fr.) met aflaat: abselusie mèt aaflaot (Bocholt) Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3
gepachte hoeve, pachtgoed pachtgoed: paxt˲gōt (Bocholt), pachthof: paxthōf (Bocholt), winning: weneŋ (Bocholt) Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1] I-6
gepensioneerd (zijn) gepensioneerd: znd 35, 65  gepensionêrd (Bocholt), gepensjeneerd (Bocholt), op pensioen gesteld: znd 35, 65  op pensioen gesteldj (Bocholt) gepensioneerd; hij is -; op pensioen gesteld [ZND 35 (1941)] III-2-2
geprimeerde stier prijsvar: prī.s˲var (Bocholt) Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b] I-11
gereed gereed: Ich bön nog neet gereid möt mee werk  gereid (Bocholt), klaar: tiêge de middig kan ich möt det werkske kloar zeen  kloar (Bocholt), kompleet: di-j verzameling waas eindelik kòmpliêt  kòmpliêt (Bocholt), vaardig: Voilà, det werkske is alweer vèrig  vèrig (Bocholt) afgewerkt || gereed, af || klaar,af || volledig, af III-1-4
gereedschap waarmee men invet smoutlap: smǭwtlap (Bocholt) De borstel, lap, vod enz. waarmee olie, vet, boter enz. op bakblik, bakplaat e.d. worden aangebracht. [N 29, 38b] II-1
geren geren: gīrǝ (Bocholt) Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10] II-7