18828 |
getob; tobben |
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gemartel (L317p Bocholt)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd wijf:
gətróówt wêêf (L317p Bocholt)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getuuge (L317p Bocholt)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20388 |
getuige zijn |
getuige zijn:
getuuge zeen (L317p Bocholt)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
gəty(3)̄gən (L317p Bocholt),
tuigen:
tuigen (L317p Bocholt)
|
getuigen [ZND 24 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
33388 |
getuigrek |
kapstok:
kapstǫk (L317p Bocholt)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
met veur spulen is gevaorlek (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
met veur spulen is gevoarlik (L317p Bocholt)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
det is einde gevaorleke kèrel (L317p Bocholt),
dèt is eine gevoarlike kèrel (L317p Bocholt)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
23899 |
gevallen engelen |
gevallen engelen:
gevalle ingele (L317p Bocholt)
|
De gevallen engelen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
preson (L317p Bocholt),
prəsoŋ (L317p Bocholt)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|