e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haastig gepresseerd: gepreseerd (Bocholt), gepresseird (Bocholt), haastig: hoastig (Bocholt), hōͅəstəx (Bocholt), høͅstig (Bocholt), hoort men ook  hoastig (Bocholt), meer gebr.  hèèstig (Bocholt), mi-jn nònkel is hèèstig gestorve  hèèstig (Bocholt) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 26 (1937)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Bocholt) hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] III-4-2
hagelen hagelen: hagelen (Bocholt) hagelen [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelslag muisjes: Besji-jt möt mi-jskes  mi-jskes (Bocholt), muizenkeutelen: Van chocolade- of suikermuisjes verkl. mûzekiêtelke  mûzekiêtel (Bocholt) chocoladekorrels || hagelslag III-2-3
hagelsteen, hagelkorrel hagelsteen: haŋəl(steͅin) (Bocholt), hagelstein.  hàgəlsteͅi(ə)n (Bocholt) hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelsteen: hagelstein (Bocholt) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelx hagel: hagel (Bocholt), hāgəl (Bocholt) hagel [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagen opzetten: ǫp˲zętǝn (Bocholt) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak hak: hak (Bocholt), hakje: hɛkskǝ (Bocholt), schrabber: šrabǝr (Bocholt) Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5
hak van een schoen hak: haok (Bocholt) hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] III-1-3