18906 |
handig |
capabel:
Fr. capable
kepabel (L317p Bocholt),
handig:
hejnig (L317p Bocholt),
dèè stielman is doa bezònder (of bezinner) hejnig möt
hennig (L317p Bocholt)
|
bekwaam || vaardig
III-1-4
|
34566 |
handkar |
stootkar:
stutkar (L317p Bocholt),
stootkarretje:
stuǝtkarkǝ (L317p Bocholt)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
hantpalm (L317p Bocholt)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25609 |
handschieter |
kleine handpaal:
klē̜nǝ hantpǫl (L317p Bocholt)
|
Dun plankje waarop de kadetjes of andere broodjes, met twintig tegelijk, de oven worden ingeschoven. Woordtypen als "lange schieter" en "grote zwouw" wijzen erop dat hiervoor ook wel de gewone ovenpaal wordt gebruikt. Vgl. dit lemma met dat van ''ovenpaal''. [N 29, 96b]
II-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
ei paar hausen (L317p Bocholt),
ein haus (L317p Bocholt),
ein paar hausen (L317p Bocholt),
haus (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt),
hawse (L317p Bocholt)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - handschoenen [ZND 01 (1922)], [ZND m] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18711 |
handschoen zonder vingers |
mitainetje (<fr.):
metentjes (L317p Bocholt)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
haents (L317p Bocholt)
|
Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18796 |
handtas |
sacoche (fr.):
s`kosj (L317p Bocholt),
sj`kosj (L317p Bocholt)
|
handtas
III-1-3
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handhaaf:
ha.ntǝf (L317p Bocholt),
handvat:
ha.nt˲vat (L317p Bocholt)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33314 |
handvat van de sikkel |
handvat:
hant˲vat (L317p Bocholt)
|
Korte houten gedeelte waaraan het mes bevestigd is. Hiermee hield men de sikkel vast. [N 18, 79a; monogr.]
I-5
|