26741 |
heizicht, heizeis |
heizeisie:
hē̜jzē̜jsi (L317p Bocholt)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|
26734 |
heizode |
heilap:
(mv)
hē̜i̯lɛp (L317p Bocholt)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
19488 |
hek, poortje |
achterpoortje:
achterportsje (L317p Bocholt),
veken:
fekke (L317p Bocholt),
Omdet het vekke upestòng is den hònd könne wegluipe
vekke (L317p Bocholt)
|
achterpoortje naar de tuin of het achteruit || hekken || poortje in b.v. een haag
III-2-1
|
29323 |
hekel |
hekel:
hikǝl (L317p Bocholt)
|
Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5
|
23906 |
hel |
hel:
hèl (L317p Bocholt)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
heel:
Iemand helemaal niet kennen: Ich kön hem van hart of start.
hiêl (L317p Bocholt),
ram:
ram (L317p Bocholt),
rats:
rats (L317p Bocholt)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
24911 |
helling, talud |
afzink:
aafzink (L317p Bocholt),
berm:
beͅrəm (L317p Bocholt)
|
berm [ZND m] || helling, talud
III-4-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
dn e.məl (L317p Bocholt),
hemel (L317p Bocholt),
hēməl (L317p Bocholt)
|
De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23241 |
hemelvaartsdag |
hemelvaart:
hemelvaart (L317p Bocholt)
|
Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
brok:
brok (L317p Bocholt),
klok:
klok (L317p Bocholt)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|