e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huismus, mus mus: mus (Bocholt, ... ), møͅussen (Bocholt) mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)], [ZND 43 (1943)] III-4-1
huisraad, inboedel pattaklang: parteklang (Bocholt) inboedel III-2-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vleeg (Bocholt) vlieg III-4-2
huisweide dries: drēs (Bocholt), groes: grōs (Bocholt) I-7
huiszegen huiszegen: hoeszeigen (Bocholt) De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)] III-3-3
huiveren rijderen: riərə (Bocholt), zich schudden: zich schudden (Bocholt, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig rijderig: riərex (Bocholt) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huppelen huppelen: hupp’le (Bocholt), huppen: huppe (Bocholt), hupsen: hopse (Bocholt) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
hurken op zijn hukken gaan zitten: oͅp zin hukə guən zetə (Bocholt) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2
hutselen schudden: sjödde (Bocholt) schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren] [N 112 (2006)] III-3-2