e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Bocholt), hooigaffel: [hooi]gafǝl (Bocholt) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
ijzertje onder een schoen plaatje: pleͅitšə (Bocholt) ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)] III-1-3
in beweging komen aan het bewegen: aanne b’waege (Bocholt), op gang komen: oppergang koeëme (Bocholt) In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)] III-1-2
in de moestuin werken hoven: hōͅvə (Bocholt) [N P (1966)] I-7
in de rug slaan (met de vuist) doffen: dòffe (Bocholt), stompen: stòmpe (Bocholt), stoten: stoeëte (Bocholt) Met de vuist in de rug slaan (doffen, dompen, stompen, stoten, sjtokken) [N 108 (2001)] III-1-2
in de schil gekookte aardappelen ongeschilde aardappelen: Syst. Frings  oͅngəšeͅldžə ɛ̄rpəl (Bocholt) In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)] III-2-3
in een beek baden baden: baaiën (Bocholt) In een beek baden. [ZND 33 (1940)] III-3-2
in lompen gekleed schamel: Spelling: <`> = sjwa.  sjaem`l (Bocholt) In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)] III-1-3
in ondertrouw gaan aan het bred hangen: brieët = uithangbord aan het gemeentehuis  aan’t brieët hange (Bocholt), ondertrouwen: òndertrouwe (Bocholt) aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaan-de echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 115 (2003)] III-2-2
in panden ploegen op bedden ploegen: ǫp˱ będǝ plōgǝ (Bocholt) Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.] I-1