32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L317p Bocholt),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (L317p Bocholt)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaatje:
pleͅitšə (L317p Bocholt)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17846 |
in beweging komen |
aan het bewegen:
aanne b’waege (L317p Bocholt),
op gang komen:
oppergang koeëme (L317p Bocholt)
|
In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33613 |
in de moestuin werken |
hoven:
hōͅvə (L317p Bocholt)
|
[N P (1966)]
I-7
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
doffen:
dòffe (L317p Bocholt),
stompen:
stòmpe (L317p Bocholt),
stoten:
stoeëte (L317p Bocholt)
|
Met de vuist in de rug slaan (doffen, dompen, stompen, stoten, sjtokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
ongeschilde aardappelen:
Syst. Frings
oͅngəšeͅldžə ɛ̄rpəl (L317p Bocholt)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22786 |
in een beek baden |
baden:
baaiën (L317p Bocholt)
|
In een beek baden. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
18227 |
in lompen gekleed |
schamel:
Spelling: <`> = sjwa.
sjaem`l (L317p Bocholt)
|
In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20383 |
in ondertrouw gaan |
aan het bred hangen:
brieët = uithangbord aan het gemeentehuis
aan’t brieët hange (L317p Bocholt),
ondertrouwen:
òndertrouwe (L317p Bocholt)
|
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaan-de echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
32711 |
in panden ploegen |
op bedden ploegen:
ǫp˱ będǝ plōgǝ (L317p Bocholt)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|