e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderkleren jongkleren: jingkleijer (Bocholt) kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] III-1-3
kinderkoor wichterkoor: wichterkoor (Bocholt) Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)] III-3-3
kindermis wichtermis: wichtermes (Bocholt) Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kinderschort met mouwen mouwenscholkje: muwəšøləkskə (Bocholt) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kindje jezus jezusje: jezeke (Bocholt) Het Jezuskind, het kind(je) Jezus, Jezuke. [N 96D (1989)] III-3-3
kinds kinds: kins (Bocholt), onnozel: ònuuzel (Bocholt), simpel: simpel (Bocholt) door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)] III-2-2
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Bocholt) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinnebak kinnebak: kenəbak (Bocholt), kinn`bak (Bocholt) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] || kinnebak [N 10b (1961)] III-1-1
kippen hennen: henǝ (Bocholt), henǝn (Bocholt), hoender: hō.ndǝr (Bocholt), tieten: titǝ (Bocholt), titǝn (Bocholt) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -kinderwoord tieten: titǝ (Bocholt), tietjes: titǝkǝs (Bocholt) [N 19, 38; monogr.] I-12