e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruim kruim: Syst. Frings  krū(ə)m (Bocholt) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] III-2-3
kruimel greumel: grumel brôêd (Bocholt), Geer penskes zatten òs nog gèè griêmelke ète viêr  griêmel (Bocholt), greumeltje: greumelke broed (Bocholt), korst: korst (Bocholt), kruimel: kriumel (Bocholt), krumel broed (Bocholt), krumel brôêd (Bocholt) kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruinschering: kruin scheren kruintje scheren: kruunke sjeire (Bocholt) De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruis kruis: kry(3)̄s (Bocholt), krȳ.s (Bocholt), krȳs (Bocholt), mik: mek (Bocholt) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
kruisbeeld kruis: ein kruis (Bocholt), kruisbeeld: kruusbeeld (Bocholt, ... ) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krȳsbē̜i̯n (Bocholt) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes beer: bier (Bocholt), kroenzel: krōnsel (Bocholt), nnl kruisbes  kroonsel (Bocholt) kruisbes [ZND 16 (1934)] || stekelbes I-7
kruisbessenvlaai kronselenvlaai: kroonselevlaai (Bocholt) kruisbessenvlaai III-2-3
kruisdagen kruisdagen: kruusdaag (Bocholt) De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)] III-3-3
kruiselings eggen kruisweegs [eggen]: krȳ.swē̜xs (Bocholt) Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b] I-2