e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luier windel: wi-jnel (Bocholt) luier, zwachtel III-2-2
luieren hoeielen: Kom op mân, zit doa neet de godgansen daag in det heemke te hûjele  hûjele (Bocholt) lui en genoeglijk nietsdoen III-1-4
luiermand kindskorf: kenskø̜rǝf (Bocholt), kindskeurf (Bocholt), kindskurf (Bocholt), kinskeurf (Bocholt) korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12, III-2-2
luifel? [idem?] luif: løͅyf(kə) (Bocholt), plooi: plujə (Bocholt) luifel, fijngeplooide ~ rond het voorhoofd {afb} [N 25 (1964)] || luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)] III-1-3
luilak hoeielpot: hûjelpot (Bocholt), lapzwans: Het zal nog waal wat dore iêr dèè japzwans möt det werk kloar zal zeen  japzwans (Bocholt), luie patat: eine leije patat (Bocholt), luierik: leijerik (Bocholt) grote luierik || iemand die erg gesteld is op het knusse, luierende nietsdoen in huis (fig) || lui III-1-4
luiportaal torenkot: toerekoeet (Bocholt) Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)] III-3-3
luisteren luisteren: lustərə (Bocholt) luisteren [N 10b (1961)] III-1-1
luns leun: lø̜̄n (Bocholt) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11
lunsschijf stootring: stūtreŋk (Bocholt) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64] II-11
lusje van de ceintuur lus: lus (Bocholt) Hoe noemt U: een lusje van de ceintuur? [N 62 (1973)] III-1-3