20478 |
luier |
windel:
wi-jnel (L317p Bocholt)
|
luier, zwachtel
III-2-2
|
18919 |
luieren |
hoeielen:
Kom op mân, zit doa neet de godgansen daag in det heemke te hûjele
hûjele (L317p Bocholt)
|
lui en genoeglijk nietsdoen
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
kenskø̜rǝf (L317p Bocholt),
kindskeurf (L317p Bocholt),
kindskurf (L317p Bocholt),
kinskeurf (L317p Bocholt)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] || Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.]
II-12, III-2-2
|
18640 |
luifel? [idem?] |
luif:
løͅyf(kə) (L317p Bocholt),
plooi:
plujə (L317p Bocholt)
|
luifel, fijngeplooide ~ rond het voorhoofd {afb} [N 25 (1964)] || luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19029 |
luilak |
hoeielpot:
hûjelpot (L317p Bocholt),
lapzwans:
Het zal nog waal wat dore iêr dèè japzwans möt det werk kloar zal zeen
japzwans (L317p Bocholt),
luie patat:
eine leije patat (L317p Bocholt),
luierik:
leijerik (L317p Bocholt)
|
grote luierik || iemand die erg gesteld is op het knusse, luierende nietsdoen in huis (fig) || lui
III-1-4
|
23452 |
luiportaal |
torenkot:
toerekoeet (L317p Bocholt)
|
Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
lustərə (L317p Bocholt)
|
luisteren [N 10b (1961)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lø̜̄n (L317p Bocholt)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
31583 |
lunsschijf |
stootring:
stūtreŋk (L317p Bocholt)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64]
II-11
|
18432 |
lusje van de ceintuur |
lus:
lus (L317p Bocholt)
|
Hoe noemt U: een lusje van de ceintuur? [N 62 (1973)]
III-1-3
|