34128 |
mager kalf |
schraal kalf:
šrãl kāu̯f (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
33830 |
mager paard |
schut:
šøt (L317p Bocholt)
|
[N 8, 62m]
I-9
|
17555 |
mager worden |
krimpen:
krimpe (L317p Bocholt),
mager worden:
maag`r waere (L317p Bocholt),
slinken:
slenke (L317p Bocholt)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapstǫk (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
māi̯ǝs (L317p Bocholt)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33822 |
mak |
moedig:
mōdęx (L317p Bocholt),
zeeg:
ziǝx (L317p Bocholt)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
26638 |
malooi |
gebakte:
gǝbęqdǝ (L317p Bocholt),
meelzak:
[meel]zák (L317p Bocholt),
zak:
zak (L317p Bocholt)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20205 |
man |
mens:
dò løupt na dêi mins, bò det de dochter van zeek is geweîst (L317p Bocholt),
mins (L317p Bocholt),
mɛns (L317p Bocholt)
|
Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] || man [RND], [RND]
III-3-1
|
18422 |
manchet |
manchet:
mansjet (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
Hoe noemt U de manchet [N 62 (1973)] || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchettenknoop:
mansjetteknuip (L317p Bocholt)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|