25524 |
meelzeef |
meelzeef:
[meel]zif (L317p Bocholt),
meelzeefje:
mę̄lzę̄fkǝ (L317p Bocholt),
zeef:
zīf (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] || Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1, II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
meer geven:
mīr gē̜i̯vǝ (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
munig (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmig:
mierstemmig (L317p Bocholt)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
Hei hulsj vøul van Vader (Vajer) en Mooder, van Pa en Moo, Van Nonk en Tant van meister en geboor, vanne tummerman (L317p Bocholt),
mɛ.istər (L317p Bocholt)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
centen schieten:
sente sjeete (L317p Bocholt),
schraampje steken:
NB sjram, verkl. sjremke: schram.
sjremke staeke (L317p Bocholt)
|
het spel waarbij men centen werpt in een bepald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken] [N 112 (2006)] || Werpen met een muntstuk om punten te maken (spel).
III-3-2
|
28868 |
meetlint |
lintmeter:
lentmęjtǝr (L317p Bocholt)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
miêf (L317p Bocholt)
|
meeuw
III-4-1
|
22458 |
mei |
mei:
mei:j (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] || Versierd boompje op hoogste punt van nieuwbouw.
III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstmeid:
dēnsdmęi̯t (L317p Bocholt),
maagd:
māxt (L317p Bocholt),
meid:
mɛi̯t (L317p Bocholt)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|