id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29920 | metselaar | metser: mɛtsǝr (Bocholt) | Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9 |
29921 | metselen | metsen: mɛtsǝ (Bocholt) | Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9 |
29996 | metselzand | kiezel: kīzǝl (Bocholt), zand: zant (Bocholt) | Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9 |
32088 | meubelmaker | meubelmaker: møbǝlmākǝr (Bocholt), mø̄bǝlmākǝr (Bocholt) | Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12 |
19757 | meubelstuk, meubel | meubel: Hun hiêl miêbel stòngen op stroat miêbel (Bocholt) | meubel III-2-1 |
21585 | mevrouw | madam (<fr.): Pier, geîf medame ins ei sjôen hentje (Bocholt) | Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)] III-3-1 |
20123 | miauwen | miauwen: miáu.ə (Bocholt) | miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1 |
24901 | middag (s middags) | middag: middeg (Bocholt), middig (Bocholt), middəch (Bocholt), midəx (Bocholt), s namiddags: ⁄s namiddigs (Bocholt) | in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)] III-4-4 |
17839 | middagdutje doen | de ungeren doen: d`n ignere doon (Bocholt) | Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)] III-1-2 |
20573 | middagmaal | middag, de -: De middig waas nog neet vèrig middig (Bocholt) | het middagmaal III-2-3 |