17833 |
moe |
moeg:
moych (L317p Bocholt),
mø:ch (L317p Bocholt)
|
moe [RND] || moe (vermoeid) [ZND m]
III-1-2
|
19198 |
moed |
courage (fr.):
keraasj (L317p Bocholt),
Fr. courage neet te gelieve waat viêr keraasj det mins nog hèèt noa al dèèn tiêgeslaag
keraasj (L317p Bocholt),
moed:
de mood zakde mich in mi-jn sjoon samenst. mismood, goodsmood
mood (L317p Bocholt)
|
moed
III-1-4
|
19058 |
moedeloos (zijn) |
mismoed:
Noa alles waat er gebiêrd is, zuiw eine mins waal de mismood kri-jge Bn. mismodig
mismood (L317p Bocholt),
mismoedig:
mismodig (L317p Bocholt)
|
ontmoediging, moedeloosheid
III-1-4
|
20331 |
moeder |
moe:
verkorting van moder, of iets platter van mojer
mo (L317p Bocholt),
moeder:
mooder (L317p Bocholt),
móójər (L317p Bocholt),
cf. WNT s.v. "moer (I)"- uit moeder
móór (L317p Bocholt),
mo en volkser mojer
moder (L317p Bocholt)
|
moeder [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] || moeder; dat is zijn moeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23928 |
moeder gods |
moeder gods:
mooder gods (L317p Bocholt)
|
De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23397 |
moeder van smarten |
moeder van smarten:
mooder van smarte (L317p Bocholt)
|
Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24091 |
moeder-overste |
zuster-overste:
zuster uuverste (L317p Bocholt)
|
De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33019 |
moederkoren |
moederkoren:
mui̯ǝrkorǝ (L317p Bocholt),
mōi̯ǝrkorǝ (L317p Bocholt)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
mooëd`rvlek (L317p Bocholt)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
geen schouwerik zijn:
`t is geine sjoewrik (L317p Bocholt),
kloek:
he`s klook (L317p Bocholt),
hij is klook (L317p Bocholt),
dèè kjloke kèrel hauw het neet klook wi-j het begos te blikseme Syn. uitdr. het neet sti-jf höbbe
klook (L317p Bocholt),
moedig:
hei is moodig (L317p Bocholt),
moodig (L317p Bocholt)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] || kloek, stevig of moedig
III-1-4
|