e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muntige koe lege koe: lē̜i̯x [koe] (Bocholt), muntige koe: mønšegǝ [koe] (Bocholt) Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11
muts: algemeen muts: møts (Bocholt), pots: pūts(ə) (Bocholt), potsje: putske (Bocholt), *Zonder klep.  putske (Bocholt) muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt muttersmijt: ps. deels omgespeld volgens IPA en Frings.  møtərsmīt* (Bocholt) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] I-7
muurbloem flier: -  fleer (Bocholt), flierenbloem: -  flier(e)bloem (Bocholt), grifiaat: grifioat (Bocholt), kernoffel: kernòffel (Bocholt) muurbloem || muurbloem (fr. giroflée) || muurbloempje (fr. giroflée) III-4-3
muurkapelletje kastje: keske (Bocholt) Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)] III-3-3
muurplaat muurplaai: mōrplāj (Bocholt) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9
muurstijlen stijlen: stīlǝ (Bocholt) De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.] II-9
muziek muziek: m`zie:k (Bocholt) Muziek. III-3-2
muziekinstrument instrument: instr`ment (Bocholt), muziekje: m`ziekske (Bocholt) een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje] [N 112 (2006)] III-3-2
muzikant muzikant: muuz`kant (Bocholt) iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] III-3-2