e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paus paus: de paûs (Bocholt), paus (Bocholt) De paus van Rome [poûs]. [N 96D (1989)] || De paus. [ZND 40 (1942)] III-3-3
pauselijke zegen pauselijke zegen: pauselikke zèige (Bocholt) De pauselijke zegen, de apostolische zegen, door de priester aan de stervende gegeven [paepslieje zeëje]. [N 96D (1989)] III-3-3
pauw pauw: pau̯ (Bocholt) I-12
pauwstaart pauwstaartje: [Vgl. Van Dale: pauwstaart, 2. ras van duiven die de staart waaiervormig kunnen openspreiden (Columba tremula)].  pauwstertje (Bocholt) Soort witte duif. III-3-2
peer, soorten boomvlees: lett. boomvlees  buimvleis (Bocholt), peer: père, mv. met sleeptoon (Bocholt) peer || peer, coll. I-7
peetoom pee: verkorte vorm van piêtere  piê (Bocholt), peteren: petere (Bocholt), pietere (Bocholt, ... ), piêtere (Bocholt), pīətərə (Bocholt), zie piê  piêtere (Bocholt) (doop)peter || de peter [de paat] [N 96D (1989)] || dooppeter || peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2
peettante peet: peit (Bocholt), peêt (Bocholt), pèit (Bocholt), peetje: pèètsje (Bocholt), verklw. syn van pèètsje  pèteke (Bocholt) de meter [joaën] [N 96D (1989)] || doopmeter || meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] III-2-2
pek pek: pę̄k (Bocholt) De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38] II-10
pekdraad pekdraad: pę̄kdrǭt (Bocholt) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
penis pietje: pietje (Bocholt) [N 10c (1995)] III-1-1