e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheut scheut: šȳǝ.t (Bocholt) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schieten schieten: šētən (Bocholt) schieten [ZND m] III-3-1
schietgebed(je) schietgebed: schietgebed (Bocholt) Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)] III-3-3
schietgebedjes doen schietgebed zeggen: schietgebed zegge (Bocholt) Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)] III-3-3
schietschijf cible (fr.): sieb`l (Bocholt) Schietschijf. III-3-2
schijf braadspek braai: b.v. spek of ham  broaj (Bocholt), braai spek: Syst. Frings  bra͂i̯ spɛk (Bocholt), harst: hárst (Bocholt, ... ) gebraden vlees || spek [Goossens 1b (1960)] || Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
schijnheilig schijnheilig: sjienheilig (Bocholt) Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)] III-3-3
schijten kakken: kakǝ (Bocholt), schijten: ši.tǝ (Bocholt) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schil van een vrucht schil: sjòl (Bocholt) schil, bast I-7
schild schild: šelš (Bocholt) Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.] II-9