19315 |
slordig |
mankementig:
Det hauwe ze mè erg magkementig ineingekalfaterd
magkementig (L317p Bocholt)
|
klungelig
III-1-4
|
29020 |
slordig, slecht naaiwerk |
knoeiwerk:
knūjwɛrk (L317p Bocholt)
|
[N 62, 25]
II-7
|
19894 |
slot |
slot:
sluǝt (L317p Bocholt)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
voile (fr.):
val(kə) (L317p Bocholt)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
stijf haar:
stiv hōͅr (L317p Bocholt)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
knotsen:
knotsə (L317p Bocholt)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
bespieden:
b’speeje (L317p Bocholt),
kruipen:
kroeëpe (L317p Bocholt)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
25505 |
sluiting aan de ovendeur |
schoude:
šǭw (L317p Bocholt)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (L317p Bocholt)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20168 |
sluitspeld |
spang:
spang (L317p Bocholt),
toespeld:
toespel (L317p Bocholt)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)]
III-2-2
|