33224 |
sorteermachine |
aardappelentrieur:
ē̜rpǝltrei̯ø̄r (L317p Bocholt)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
uitrapen:
ūtrāpǝ (L317p Bocholt)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
triëren:
trei̯ø̄rǝ (L317p Bocholt)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
34576 |
spaak |
platte speek:
platǝ spē̜i̯k (L317p Bocholt),
ronde speek:
rōn spēi̯k (L317p Bocholt),
speek:
spē̜i̯k (L317p Bocholt),
speken:
spęi̯.kǝ (L317p Bocholt)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (L317p Bocholt)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spart’le (L317p Bocholt)
|
Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33904 |
spat |
spat:
spat (L317p Bocholt)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
spēkəlasi (L317p Bocholt),
spəklaāsi (L317p Bocholt),
Zowel als soortnaam als één exemplaar
spikkelasie (L317p Bocholt),
speculatiekoek:
spikkelasiekook (L317p Bocholt),
speculatiemannetje:
spikkelasiemenneke (L317p Bocholt)
|
speculaas [N 29 (1967)] || speculaaskoek || speculaasmannetje
III-2-3
|
25650 |
speculaasplank |
speculatieplank:
spøklāsiplaŋk (L317p Bocholt)
|
De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;]
II-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
kotse = overgeven (b.v. van een kind)
spywən (L317p Bocholt),
tuffen:
tøfə (L317p Bocholt)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|