17591 |
sproeten |
spronselen:
spronsələ (L317p Bocholt)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
hout raape (L317p Bocholt)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, (hout) rapen, zeumeren, kneppen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertelselke (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
spruiten:
sprûte (L317p Bocholt),
struiken:
strûke (L317p Bocholt)
|
schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruitje:
spri-jtsje (L317p Bocholt),
spruitkool:
sprûtkiêl (L317p Bocholt)
|
spruitje || spruitkool
I-7
|
34286 |
spruitpot |
spikketel:
spekkiǝtǝl (L317p Bocholt),
spuitbak:
spetbak (L317p Bocholt),
spuitketel:
spetkiǝtǝl (L317p Bocholt)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
18066 |
spruw |
mondzeer:
mondzieër (L317p Bocholt)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L317p Bocholt)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33515 |
staakbonen |
rijserwten:
risɛrtə (L317p Bocholt)
|
[N P (1966)]
I-7
|
28835 |
staal, monster |
staal:
stǭl (L317p Bocholt)
|
Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW]
II-7
|