24494 |
tak (alg.) |
tak:
teͅk mv (L317p Bocholt)
|
tak [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
femilie (L317p Bocholt)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
takker:
tekker (L317p Bocholt),
top:
top (L317p Bocholt)
|
takken, coll. [ZND 35 (1941)]
III-4-3
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (L317p Bocholt
[(mv tan)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
Spelling: <`> = sjwa.
tan poetse (L317p Bocholt)
|
Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tan (L317p Bocholt)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tan (L317p Bocholt)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18728 |
tandenborstel |
tandborstel:
Spelling: <`> = sjwa.
tandborst`l (L317p Bocholt)
|
Een tandenborstel [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
koterstokje:
Spelling: <`> = sjwa.
koe:t`rstekske (L317p Bocholt)
|
Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
Spelling: <`> = sjwa.
tandpasta (L317p Bocholt)
|
Tandpasta [N 114 (2002)]
III-1-3
|