21254 |
varen |
varen:
varen (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
vārən (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt,
L317p Bocholt),
met de veerpont varen
vērə (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
varen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-3-1
|
24518 |
varen (alg.) |
wauwelkruid:
wauwelkraut (L317p Bocholt)
|
varenplant
III-4-3
|
34297 |
varken |
varken:
vęrkǝ (L317p Bocholt),
vɛ.rkǝ (L317p Bocholt),
vɛrkǝn (L317p Bocholt),
vɛ̄rkǝ (L317p Bocholt)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kuš (L317p Bocholt)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lou̯.pǝr (L317p Bocholt),
lø̜̄u̯pǝr (L317p Bocholt),
lø̜i̯pǝr (L317p Bocholt),
lǭu̯pǝr (L317p Bocholt),
scheuteling:
sxȳtǝleŋ (L317p Bocholt),
šȳtǝleŋ (L317p Bocholt)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetmasten:
vɛtmastǝn (L317p Bocholt)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝnskētǝl (L317p Bocholt),
vɛrǝkǝskitǝl (L317p Bocholt),
vɛrǝkǝskīǝtǝl (L317p Bocholt),
varkensmoor:
vɛrǝkǝsmur (L317p Bocholt)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenskooi:
vɛ.rkǝskūi̯ (L317p Bocholt),
varkenskooien:
vɛ.rkǝskūi̯ǝ (L317p Bocholt),
varkenskot:
vɛ.rkǝskǫt (L317p Bocholt),
varkenskotje:
vɛ.rkǝskø̜tjǝ (L317p Bocholt),
varkensstal:
vɛ.rkǝs[stal] (L317p Bocholt)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
drankton:
draŋkton (L317p Bocholt)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trōx (L317p Bocholt),
trūx (L317p Bocholt),
voerbak:
vōrbak (L317p Bocholt)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|