23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
fiertig ore gebed (L317p Bocholt)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34267 |
veestapel |
beesten:
bīǝstǝ (L317p Bocholt)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34282 |
veevoer verzamelen |
afsnijden:
afsnii̯ǝn (L317p Bocholt),
plukken:
pløkǝ (L317p Bocholt),
sikkelen:
zikǝlǝn (L317p Bocholt),
snijden:
snii̯ǝn (L317p Bocholt)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
19431 |
vegen, keren |
bezemen:
besseme (L317p Bocholt),
met vlugge passen achter iets (ofwel iemand) aanlopen:Terwi-jl ze het stoepke aan \'t besseme waas, zaag ze het aud wi-jfke iêver de wèèg besseme
besseme (L317p Bocholt),
keren:
kiêre (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
kīrən (L317p Bocholt),
kīərən (L317p Bocholt),
uitkeren:
ūtkīrən (L317p Bocholt)
|
de vloer vegen, keren (zonder water) [ZND 34 (1940)] || met de bezem vegen || met een bezem keren || schoonvegen || uitkeren
III-2-1
|
28885 |
veiligheidsspeld |
toespelde:
tuspɛ̄l (L317p Bocholt)
|
Speld waarvan de punt in een dopje of haakje sluit, zodat men zich daaraan niet kan prikken en zij niet kan losgaan. [N 62, 50b; MW; monogr.]
II-7
|
34244 |
vel op gekookte melk |
vel:
vɛl (L317p Bocholt)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
20943 |
vel op melk |
vel:
ook mat. van ZND 14, vr. 23
vel (L317p Bocholt)
|
velletje op melk [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
33281 |
veldbonen |
veldbonen:
vɛlt[bonen] (L317p Bocholt)
|
Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.]
I-5
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldkruus (L317p Bocholt)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32842 |
veldstrengen |
hachten:
haxtǝ (L317p Bocholt),
strangen:
stręŋ (L317p Bocholt),
veldhachten:
vɛljtjhaxtǝ (L317p Bocholt)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|