e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijf wonden van christus vijf wonden: vief won (Bocholt) De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vijftig frank vijftig frank: ps. omgespeld volgens Frings.  fiftex fraŋ (Bocholt), ps. omgespeld volgens Frings. Onder de a (van "fra]") staat nog een rondje; dit heb ik niet meegenomen in de omspelling. Misschien bedoelt invuller een "a met een rondje erboven"(en dus omgespeld: a)?  fi(ə)ftex fraŋ (Bocholt) 50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
vinden vinden: venən (Bocholt) vinden [ZND m] III-1-2
vinger vinger: vinger (Bocholt), viŋər (Bocholt), vi̯ŋər (Bocholt) Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND], [ZND m] III-1-1
vingerhoed vingerhoed: veŋǝrhōt (Bocholt) Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.] II-7
vingerlid lid: lied van eine vinger (Bocholt), lêêd van ne vinger (Bocholt), vingerlid: vingerlid (Bocholt) lid van de vinger [ZND 37 (1941)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: fekə (Bocholt) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekweitvink: bòkkesvink (Bocholt), botvink: botvink (Bocholt, ... ) boekvink || vink [ZND 43 (1943)] || vink, gewone — III-4-1
violier flier: fleere (Bocholt), flierbloem: flierbloem (Bocholt), flierenbloem: flierebloem (Bocholt), violier: fleere (Bocholt), violierenbloem: flierebloem (Bocholt), viooltje: viooltje (Bocholt) Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)] I-7, III-2-1
viool viool: fiejoeël (Bocholt), viejoeël (Bocholt, ... ) het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)] || Viool. III-3-2