e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
viooltje viooltje: vijuul, dim, vejiêlke (Bocholt), vioelke (Bocholt) Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] I-7
vis, algemeen vis: vös, ook mv. (Bocholt) vis III-4-2
visdraad crin marin (fr.): kamm`ràè (Bocholt) Visdraad. III-3-2
vishengel gaard: gèèrd (Bocholt), visgarde: vèsgaerd (Bocholt, ... ), vísgeird (Bocholt) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Hengelroede. || het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)] || vishengel III-3-2, III-4-2
visnet waai: waaj (Bocholt) Visnet. III-3-2
vissen vissen: vèsse (Bocholt) [I.] Vissen. III-3-2
vissnoer lijn: liejn (Bocholt) een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn] [N 112 (2006)] III-3-2
vissnoer add. zwik: zwik (Bocholt) Vislijn (voorste gedeelte). III-3-2
visvangst vangst: vangst (Bocholt) alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel] [N 112 (2006)] III-3-2
vitsen vlechten: vlɛxtǝ (Bocholt) Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.] II-9