33287 |
vlas braken |
braken:
brākǝ (L317p Bocholt),
zwingen:
zwǫŋǝ (L317p Bocholt)
|
Het pletten van de vlasstelen, om de houtachtige delen te verwijderen. [monogr.; add. uit N 48, 16a]
I-5
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
āǝgǝ (L317p Bocholt)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
33288 |
vlasbraak |
braak:
brāk (L317p Bocholt)
|
Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b]
I-5
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
Spelling: <`> = sjwa.
vlechte (L317p Bocholt)
|
Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
30183 |
vlechtlatten |
rijhouter:
rījhǫwtǝr (L317p Bocholt)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
wissen:
wesǝ (L317p Bocholt)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flèèrmûs (L317p Bocholt)
|
vleermuis
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleͅjs (L317p Bocholt)
|
vleesch [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
23942 |
vlees derven |
vasten:
vaste (L317p Bocholt)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
kussens:
køsǝs (L317p Bocholt)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|