19658 |
wasgoed |
lijnwaad:
lievendsj (L317p Bocholt)
|
Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)]
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
lijnwaadpinnetje:
livətpenəkəs (L317p Bocholt),
lijnwaadspijtje:
līvənspøͅi̯kəs (L317p Bocholt),
lijnwaadspinnetje:
li-jvespinke (L317p Bocholt),
livətspenkəs (L317p Bocholt),
pinnetje:
penkəs (L317p Bocholt),
pinke (L317p Bocholt),
ook kortweg
pinke (L317p Bocholt)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || wasknijper
III-2-1
|
19715 |
waslijn |
wasdraad:
Mo zag: Vèèg mich de wasdroad ins driêg, dan kan ich seffes het li–jvendsj bûtenhange
wasdroad (L317p Bocholt)
|
waslijn
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
livǝsman (L317p Bocholt),
lējvǝsman (L317p Bocholt),
wasmand:
wasman (L317p Bocholt)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
23443 |
wastafeltje in de sacristie |
wasbakje:
wasbekske (L317p Bocholt)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
bassin:
bəsɛŋ (L317p Bocholt)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wãtǝrblãs (L317p Bocholt)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
damp (L317p Bocholt),
domp:
soms hoort men dimp
dòmp (L317p Bocholt)
|
damp [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
waterstevel:
wātərstīpəl (L317p Bocholt)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30318 |
waterdorpel |
vensterdorpel:
venstǝrdørpǝl (L317p Bocholt)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|