e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weesgegroetkralen weesgegroetkraaltjes: weeskegroet-krelkes (Bocholt) De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)] III-3-3
weg weg: wɛ.x (Bocholt) weg [RND] III-3-1
weg over het erf gelegweg: gǝlē̜xwē̜x (Bocholt) Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111] I-8
weggrissen graaien: graaje (Bocholt), klauwen: kla:we (Bocholt) Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
wegkwijnen achteruitgaan: acht’roeët goeën (Bocholt), wegteren: wegtieëre (Bocholt) (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)] III-1-2
wei wei: węi̯ (Bocholt, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
welig, gelp gelp: gelp (Bocholt), gulzig: gulzig (Bocholt), mals: mɛlš (Bocholt), welig: węi̯lex (Bocholt) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
welkom welkom: hie is er altijd welkom (Bocholt) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
wenkbrauw wenkbrauw: winkbrauwen (Bocholt, ... ) dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wentelploeg dobbele ploeg: dǫbǝl [ploeg] (Bocholt), melotteploeg: mǝlǫtǝ[ploeg] (Bocholt), wentelploeg: we.njtjǝl[ploeg] (Bocholt) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1