33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L317p Bocholt)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
wisselen:
wēsǝlǝ (L317p Bocholt)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
loreͅxtex (L317p Bocholt),
tweͅit nét wàiət welš (L317p Bocholt),
t weet niet wat het wilt.
ət weͅit nét wàt ət wels (L317p Bocholt)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
einen kol (L317p Bocholt)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L317p Bocholt),
ster:
stɛr (L317p Bocholt)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L317p Bocholt)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte donderdig (L317p Bocholt)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
platte kaas:
Syst. Frings
platə ki(ə)s (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt)
|
Het dikke van geschifte karnemelk (hotsel?) [N 16 (1962)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
krulmuts:
kroͅlmuts(kə) (L317p Bocholt)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
muts:
møͅts(kə) (L317p Bocholt)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|