20164 |
zedelijk slecht meisje |
lellebel:
lellebel (L317p Bocholt),
sloerie:
sloerie (L317p Bocholt),
totebel:
totebel (L317p Bocholt)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
sermoen (<fr.):
sermoen (L317p Bocholt)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
zedig:
zedig (L317p Bocholt)
|
Zedig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23957 |
zedigheid |
zedigheid:
zedigheid (L317p Bocholt)
|
Zedigheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
zīəf (L317p Bocholt),
Ich hauw eine kop wi-j èè ziêf: door b.v. verwarring of koorts kon ik niets onthouden
ziêf (L317p Bocholt),
onz.
zi(ə)f (L317p Bocholt)
|
zeef || zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zīǝ.f (L317p Bocholt)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
ziǝf (L317p Bocholt
[(mv zē̜vǝ)]
)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
19472 |
zeemlap |
zeemleer:
ziêmlèèr (L317p Bocholt),
zeemslap:
zēmslap (L317p Bocholt),
zeemsleer:
ziêmslèèr (L317p Bocholt)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zīəp (L317p Bocholt)
|
Zeep [ZND 03 (1924)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
Möt det ziêpliêter kan ich seffes nog den hèèrd dweile
liêter (L317p Bocholt),
zeepsop:
zīpsoͅp (L317p Bocholt)
|
zeeploog || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|