33038 |
zicht |
pik:
pek (L317p Bocholt),
zicht:
zext (L317p Bocholt)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zeek (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt,
L317p Bocholt,
L317p Bocholt)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
kramikkelig:
kraamikk’lig (L317p Bocholt),
ziekelijk:
zeek’l’k (L317p Bocholt)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hosp’taal (L317p Bocholt),
kliniek:
kl’niek (L317p Bocholt)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24089 |
ziekenzuster |
ziekenzuster:
zeekezuster (L317p Bocholt)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
die zeekte is besmettelijk (L317p Bocholt),
zeekte (L317p Bocholt)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zeel (L317p Bocholt)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
zondagsgebed:
sondigsgebed (L317p Bocholt)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
zielenheil:
zieleheil (L317p Bocholt)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieken (L317p Bocholt),
zien:
zēən (L317p Bocholt)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|