19491 |
zolderkamer |
mansarde:
mansart (L317p Bocholt)
|
de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L317p Bocholt),
zø̜jmǝn (L317p Bocholt)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅləren (L317p Bocholt)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoemerkleijer (L317p Bocholt)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23765 |
zon- en feestdagen |
zon- en feestdagen:
zon- en fiestdaag (L317p Bocholt)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
zondag:
sondigs (L317p Bocholt)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
sondig hauwe (L317p Bocholt)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
missaal:
missaal (L317p Bocholt)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sonnigse kleijer (L317p Bocholt)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
`s zondagse scholk:
sooneXsə šoͅlek (L317p Bocholt)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|