24459 |
bunzing |
fis:
fis (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
vis (L317p Bocholt),
wezeltje:
wessəlkə (L317p Bocholt)
|
bunzing [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-4-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
beͅurgemeister (L317p Bocholt)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poejer (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
pujər (L317p Bocholt),
póejer (L317p Bocholt)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
bussel:
bøsǝl (L317p Bocholt),
scharsel:
šarsǝl (L317p Bocholt)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
krombussel:
kro.mbø̜sǝl (L317p Bocholt),
schoof:
sxǫu̯f (L317p Bocholt)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (L317p Bocholt),
schob:
sxǫp (L317p Bocholt),
schoof:
šǫu̯.f (L317p Bocholt)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
səte`n(kə) (L317p Bocholt)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18588 |
bustehouder: spotnamen |
tettenstieper:
Spelling: <`> = sjwa.
tett`stiep`r (L317p Bocholt)
|
Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
`t is van mien Nonk, van mien mooder, vanne geboor (L317p Bocholt),
geboor (L317p Bocholt),
nabuur:
naber (L317p Bocholt),
nobər (L317p Bocholt),
nōͅbər (L317p Bocholt),
nabuurmens:
nabemins (L317p Bocholt),
nâobermins (L317p Bocholt)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)], [ZND m] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuur:
hei woentj in de naber (L317p Bocholt)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|