e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobber dobber: dobb`r (Bocholt) de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)] III-3-2
dochter dochter: dòchtər (Bocholt) dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)] III-2-2
dode dode: doeje (Bocholt), lijk: liek (Bocholt), lieëk (Bocholt) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)] III-2-2
dodenwake wake: waake (Bocholt) de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)] III-2-2
doedelzak doedelzak: doed`lzak (Bocholt) het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)] III-3-2
doek doek: dok (Bocholt), dook (Bocholt), dōk (Bocholt) doek [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: eine witte dook (Bocholt) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doel goal (eng.): də go.l (Bocholt) Het doel. [DC 49 (1974)] III-3-2
doel bij verstoppertje spelen pot: pot (Bocholt) het doel bij het verstoppertje spelen [buut] [N 112 (2006)] III-3-2
doelloos friemelen friemelen: friem’le (Bocholt) Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] III-1-2