e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderen donderen: donderen (Bocholt, ... ), doͅndərə (Bocholt), donnere.  dónərə (Bocholt) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk dondertorens: donertorens.  dónərtūrəs (Bocholt), donderwolk: donderwolk (Bocholt), onweerswolken: onwēͅīrswoͅukə (Bocholt) donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donder (Bocholt, ... ), dər doͅndər (Bocholt), donder (m.).  dóndər (Bocholt) donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker worden, duisteren de avond valt: dən a͂vənš vølt (Bocholt), donker worden: donkel worden.  dóŋkəl weͅrə (Bocholt), duisteren: (normaal) schemeren, zelden in de betekenis van duister worden.  dystərə (Bocholt) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
donker, duisterx donker: donker (Bocholt) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] III-4-4
donkerbruine koe vale koe: vāl [koe] (Bocholt) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dons, nestveren duivelshaar: di-jvelshoar (Bocholt), duvelshoar (Bocholt) dons [ZND 35 (1941)] || donshaar bij jonge vogels III-4-1
dood (adj.) dood: znd 23, 022a;  dood (Bocholt) dood; hij is - [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (bn.) dood: dôêt (Bocholt) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zelfst.nw.) dood: 1a-m; 23, 21  dood (Bocholt), dôêt (Bocholt) dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2