17651 |
achterste |
kont:
kont (L317p Bocholt)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achter:
axtǝr (L317p Bocholt),
hup-terug:
hęp tryk (L317p Bocholt)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wieken (L317p Bocholt)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
slōǝn (L317p Bocholt)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterste schot:
ęxtǝrstǝ šǫt (L317p Bocholt),
bred:
brit (L317p Bocholt),
brīǝ.t (L317p Bocholt),
hoofdbred:
hęi̯brēt (L317p Bocholt),
schot:
šǫt (L317p Bocholt),
schutsel:
šøtsǝl (L317p Bocholt)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
akoliet (L317p Bocholt)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17630 |
adamsappel |
knobbel:
knobəl (L317p Bocholt)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
ig hauw giene ajem nie (L317p Bocholt)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
asemen:
ich kos nēt ōͅsəmə (L317p Bocholt),
geen adem meer hebben:
[= tegenovergestelde]
ig hauw giene ajem nie (L317p Bocholt)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de aren van ziene kop (L317p Bocholt),
de ø͂ͅrə van zine kop (L317p Bocholt),
eein aar duorsnieien (L317p Bocholt),
ein ōͅr ūpəsniə (L317p Bocholt),
ōͅr (L317p Bocholt)
|
ader [ZND m] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|